• No results found

Artikel 591 is van toepassing op het ontslag uit de gijzeling, met dien verstande, dat de toestemming tot ontslag

Memorie van toelichting- op Bijlage III

1. Artikel 591 is van toepassing op het ontslag uit de gijzeling, met dien verstande, dat de toestemming tot ontslag

ook kan gegeven worden bij eene akte voor den griffier van een residentiegerecht verleden, of ook door eene mondelinge verklaring aan den residentierechter, op wiens last de gijzeling is geschied, die daarvan aanteekening houdt of doet houden op het proces-verbaal van in gijze-ling stelgijze-ling en den cipier daarmede in kennis stelt.

Artikel 799e.

De artikelen 592 en 593 zijn van toepassing.

Artikel 799/.

1. Indien van een vonnis, uitvoerbaar bij lijfsdwang, de tenuitvoerlegging op den persoon van den schuldenaar is gevraagd, geeft de residentierechter, indien binnen den bij artikel 797« gestelden termijn niet aan het vonnis is vol-daan, schriftelijken last tot gijzeling van den schuldenaar op een tot het doen van exploiten bevoegden persoon.

2. De tijd gedurende welke de schuldenaar, volgens het bepaalde bij artikel 799«, in de gijzeling kan worden gehouden, zal in den last worden uitgedrukt.

3. De deurwaarder, die den veroordeelde in gijzeling stelt, zal door twee meerderjarige mannelijke getuigen

32

worden vergezeld, en proces-verbaal van zijne verrichting opmaken.

4. De last tot gijzeling van een Europeaan of met dezen gelijkgestelden persoon zal steeds op een Europee-schen deurwaarder of beambten moeten worden verstrekt.

5. De artikelen 595, 596 en 598 zijn op de tenuit-voerlegging van den last toepasselijk.

Artikel 799g.

1. Wanneer de schuldenaar zich op grond van beweerde onwettigheid tegen de tenuitvoerlegging der gijzeling ver-zet en omtrent de stuiting of schorsing der tenuitvoer-legging eene dadelijke uitspraak verlangt, zal hij zich schriftelijk wenden tot den residentierechter, die de gijze-ling heeft bevolen, of, desverkiezende, voor dien rechter worden gebracht, die in beide gevallen handelt als bij de artikelen 797*?, 797/ en 797^" is bepaald.

2. Worden de functiën van residentierechter uitgeoefend door een rechtskundig voorzitter van een in de nabijheid gevestigde landraad, dan zal de schuldenaar kunnen wor-den gebracht voor wor-den plaatselijken landraadvoorzitter.

3. Indien de schuldenaar zich schriftelijk verzet, zal hij, in afwachting der beslissing van den rechter omtrent de stuiting of schorsing der tenuitvoerlegging, ter voor-koming van zijne ontvluchting kunnen worden bewaakt en indien behoorlijke bewaking onmogelijk is te achten, met machtiging van het hoofd van het plaatselijk bestuur kunnen worden aangehouden.

4. De schuldenaar, die geen verzet doet of op wiens verzet de last tot stuiting of schorsing der tenuitvoerleg-ging niet is verkregen, zal dadelijk worden overgebracht in de tot gijzeling bestemde gevangenis.

Artikel 799h.

De persoon, die het bevel tot gijzeling ten uitvoer legt, vertoont dat bevel aan den cipier, door wien van elke in gijzelingstelling binnen vier en twintig uren wordt kennis gegeven aan den griffier van het residentiegerecht.

Artikel 799i.

1. De schuldenaar, die niet in verzet is gekomen op de wijze bij artikel 799^ omschreven is daardoor niet verstoken van het recht om, indien hij mocht beweren, wederrechtelijk in gijzeling te zijn gesteld, de nietig-verklaring zijner gijzeling bij den residentierechter te vragen.

2. Tot dat einde doet hij door tusschenkomst van den cipier een schriftelijk verzoek toekomen aan den residentierechter.

3. Indien hij niet kan schrijven, wordt hem gelegen-heid gegeven om zijn verzoek mondeling voor te dragen aan den residentierechter, die hetzij onmiddellijk, hetzij, des noodig oordeelende, na oproeping van partijen tegen

een door hem te bepalen rechtsdag, beslist als bevonden zal worden te behooren.

4. Op gelijke wijze wordt gehandeld, indien de schul-denaar vermeent eenige wettige reden van ontslag te kunnen aanvoeren. In al deze gevallen zijn de uitspraken van den residentierechter vatbaar voor hooger beroep, doch inmiddels bij voorraad uitvoerbaar.

Artikel 799j.

De aanbeveling in de gijzeling geschiedt door indiening aan den residentierechter van een daartoe strekkend schrif-telijk of mondeling verzoek, met opgave van het bedrag waarvoor de aanbeveling geschiedt, en overlegging van het vonnis, waaruit van het recht van den verzoeker om lijfsdwang tegen den schuldenaar uit te oefenen blijkt.

Artikel 799k.

Wanneer het ontslag uit de gijzeling bevolen is, bij gebreke van voorschot tot onderhoud, mag de schuld-eischer den schuldenaar niet wederom doen gijzelen, dan na drie maanden onderhoud te hebben voorgeschoten.

Artikel Ï99I.

Die uit de gijzeling is ontvlucht, kan op het vroeger tegen hem verleend bevel terstond wederom in de gijzeling wor-den teruggebracht, onverminderd de vergoeding der ver-oorzaakte schade en kosten.

Artikel 799m.

De griffiers bij de residentiegerechten houden een register van gijzeling aan, waarin worden aangeteekend :

i". de bevelen tot gijzeling met vermelding van hunne dagteekening, van de namen en de woonplaatsen der personen, tegen wie zij zijn afgegeven en van den tijd gedurende welken deze krachtens die bevelen in gijzeling kunnen gehouden worden ;

2°. de aanbevelingen, met vermelding van de dagtee-kening harer indiening, van de namen van den schuld-eischer, van het bedrag waarvoor de aanbeveling geschied is, van de dagteekening van het vonnis en van den rechter door wien het gewezen is ;

3". de dag der ingijzelingstèlling van den schuldenaar ; 4°. de verklaring bedoeld bij artikel 799^/;

5°. de dag waarop de schuldenaar uit de gijzeling is ontslagen.

Artikel 799n.

1. De residentierechter doet zich dit register eenmaal 's maands voorleggen en teekent het alsdan telkenmale voor „gezien", met vermelding der dagteekening.

2. Hij ziet voorts zorgvuldig toe, dat ieder gegijzelde, wiens tijd van gijzeling is verstreken, dadelijk worde ontslagen.

21

34

Artikel 799o.

Indien een vonnis tot ontruiming van onroerend goed moet worden ten uitvoer gelegd en de schuldenaar, na aanzegging, als bij artikel 797« bedoeld, in gebreke is gebleven binnen den gestelden termijn aan het vonnis te voldoen, vaardigt de residentierechter een schriftelij ken last uit op een tot het doen van exploiten bevoegden persoon, om, bijgestaan op de wijze als bij artikel 797$, tweede lid, is bepaald, desnoods met behulp van den sterken arm, het goed met de zijnen en het zijne te ontruimen en ledig te maken.

Artikel 799p.

Indien bij vonnis de voorloopige tenuitvoerlegging met borgtocht is bevolen, wordt de last tot voorloopige tenuit-voerlegging niet verstrekt, dan nadat, ter beoordeeling van den residentierechter, desnoods na verhoor of oproeping der wederpartij, de bevolen zekerheid is gesteld.

Artikel 799q.

In alle gevallen, waarin bij deze onderafdeeling hooger beroep is toegelaten, geschiedt dit op de wijze als in de vorige onderafdeeling voorgeschreven, doch met inkorting der ter-mijnen, zoo voor het afleggen of indienen der verklaring,

dat men van dat middel gebruik wil maken als voor het indienen over en weder der memoriën, van dertig en veertien op tien dagen.

Artikel 799r.

1. Wanneer de tenuitvoerlegging van een vonnis bij het residentiegerecht, geheel of gedeeltelijk, moet geschieden buiten het rechtsgebied van den rechter, die in eersten aanleg van de zaak kennis nam, roept die rechter de tusschenkomst in van zijnen ambtgenoot ook buiten Java en Madura, binnen wiens rechtsgebied de verrichtingen moeten plaats hebben of van den raad van justitie te Ma-kasser, indien de verrichtingen binnen de afdeeling Makasser moeten plaats hebben.

2. Deze is alsdan bevoegd en verplicht tot al datgene, waartoe eerstgenoemde zelf, bevoegd en verplicht zoude zijn, indien die verachtingen binnen zijn rechtsgebied moesten geschieden, en doet onverwijld schriftelijke mededeeling aan den rechter van wien hij de opdracht ontving van hetgeen ter voldoening daaraan is verricht.

3. De bij de tenuitvoerlegging van het vonnis gerezen geschillen worden, voor zooveel die tenuitvoerlegging bij den residentierechter moet geschieden, steeds berecht door den residentierechter, binnen wiens rechtsgebied de verrich-tingen hebben plaats gehad.

Artikel 3.

a. Het opschrift van het Reglement op de strafvorde-ring voor de raden van justitie op Java en het hoogge-rechtshof van Nederlandsch-Indië, mitsgaders voor de

resi-denten op Java en Madura, rechtsprekende in zaken van overtreding tegen Europeanen en daarmede gelijkgestelde personen wordt gelezen als volgt : „Reglement op de straf-vordering voor de residentiegerechten op Java en Madura in zaken van overtreding, de raden van justitie op Java en het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië". Het Reglement kan worden aangehaald als „Reglement op de strafvordering".

b. Aan artikel 8 wordt een eerste lid toegevoegd lui-dende als volgt :

„Ieder tegen wien een strafbaar feit is gepleegd of die daarvan kennis draagt, is bevoegd ter zake eene klacht in te dienen of daarvan aangifte te doen bij een der ambte-naren, genoemd in artikel 2 met uitzondering van de in ten ie genoemde bedienden van de ondergeschikte beamb-ten van rechterlijke politie".

c. Tusschen de derde en vierde afdeeling van den eersten titel wordt ingelascht eene

D E R D E A F D E E L I N G «

tot opschrift dragende: „Van de ambtenaren belast met de functiën van het openbaar ministerie bij de residentie-gerechten" en behelzende de volgende artikelen :

23«. 1. Aan den ambtenaar belast met de functiën van het openbaar ministerie bij het residentiegerecht is opge-dragen de vervolging van het in het rechtsgebied van dat gerecht gepleegde strafbaar feit, dat tot de bevoegdheid van den residentierechter behoort.

2. Hij is bevoegd naar aanleiding van hem ter vervol-ging toegezonden onvolledige processen-verbaal een nader onderzoek in te stellen. Bestaat er noodzakelijkheid om dit aanvullend onderzoek aan andere ambtenaren op te dragen, dan roept hij daartoe de tusschenkomst in van den officier van justitie bij den raad van justitie, in wiens rechtsgebied het residentiegerecht is gevestigd.

3. Hij is mede bevoegd en verplicht klachten en aan-giften te ontvangen ter zake der feiten tot de rechtsbe-voegdheid der residentiegerechten behoorende. Artikel 8 tweede, derde en vierde lid van dit Reglement is daarop toepasselijk. Naar aanleiding van deze klachten en aangiften is hij bevoegd nasporingen te doen en daartoe de tusschen-komst van den in het vorige lid bedoelden officier van justitie in te roepen, indien de medewerking van andere ambtenaren wordt vereischt.

4. In zaken van hoon of beleediging zal geene vervol-ging kunnen plaats hebben dan op klachte der beleedigde partij.

5. Bij intrekking der klachte wordt de reeds aangevangen vervolging gestaakt, mits die intrekking voor de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting geschiede en vergezeld ga van de betaling, in handen van den griffier, van het bedrag der reeds gemaakte kosten.

36

6. De bepaling van het vierde lid is niet toepasselijk op hoon of beleediging jegens de openbare machten gepleegd.

23$. 1. De ambtenaren belast met de functiën van het openbaar ministerie bij de residentiegerechten zijn gehouden om, zoodra overtredingen, die tot de rechtsbevoegdheid dier gerechten behooren, tot hunne kennis komen, den officier van justitie daarvan bericht te geven.

2. Onverminderd hunne verplichting om dadelijk werk-zaam te zijn, moeten zij de voorschriften opvolgen, die deze hun, tot het doen van onderzoek of vervolging, zal geven.

3. Zij zijn verplicht een nauwkeurig register te houden van alle door hen behandeld wordende zaken, met duidelijke vermelding van haren aard, van de daarin betrokken per-sonen, van hetgeen daarin is geschied of verricht, en wanneer, door wien, en op welke wijze zij zijn afgedaan.

4. Van dit register moet elke drie maanden, of binnen zooveel korteren tijd als de officier van justitie dienstig zal oordeelen, een volledig afschrift aan laatstgemelde worden ingezonden.

23c. Op den ambtenaar belast met de functiën van het openbaar ministerie bij het residentiegerecht zijn de artikelen

15 en 17 van dit reglement toepasselijk.

d. Het opschrift van den zevenden titel van dat Regle-ment wordt gelezen als volgt :

„Van de rechtspleging in zaken van overtreding, welke behooren tot de kennisneming der residentiegerechten op Java en Madura".

e. De artikelen 199 tot en met 208 van dat Reglement worden gelezen als volgt :

Artikel 199.

1. In de zaken bedoeld in artikel i i 6 / van het regle-ment op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie in Nederlandsch-Indië, wordt het geding aanhangig gemaakt door eene schriftelijke oproeping tot verschijning, uitge-vaardigd door den ambtenaar, die met de functiën van het openbaar ministerie is belast.

2. Deze oproeping houdt in eene beknopte opgave van de aan den beklaagde ten laste gelegde overtreding, zoo-mede de aanduiding van den dag en het uur, waarop, en de plaats, waar de beklaagde moet verschijnen.

3. Een volledig afschrift dezer oproeping wordt door den met het exploit belasten beambte, ter plaatse waar het residentiegerecht zitting houdt, ten minste tweemaal vier en twintig uren, elders ten minste vier dagen vóór den aangeduiden rechtsdag, aan den beklaagde in persoon of aan diens woning of verblijf afgegeven. Van die afgifte wordt melding gemaakt aan den voet van het oorspronkelijk bevel

van oproeping.

Artikel 200.

1. Indien de beklaagde niet verschijnt, onderzoekt de residentierechter of hij al dan niet behoorlijk is opgeroepen.

2. Indien hij niet behoorlijk is opgeroepen, gelast de residentierechter, dat zulks alsnog zal plaats hebben tegen een door hem te bepalen rechtdag.

3. Indien hij behoorlijk is opgeroepen, wordt niettegen-staande zijne afwezigheid, tot het onderzoek en de berechting der zaak overgegaan.

4. Bij veroordeeling wordt het bij verstek gewezen vonnis aan den afwezig gebleven beklaagde beteekend. Het is niet vatbaar voor verzet.

Artikel 201.

1. De beklaagde kan zich door eenen bij notarieele of ter griffie van het residentiegerecht opgemaakte akte be-paaldelijk daartoe gevolmachtigde ter terechtzitting doen vertegenwoordigen, ten ware de residentierechter in de ge-vallen, waarin eene gevangenisstraf van meer dan acht dagen is bedreigd, mocht bevelen dat de beklaagde in persoon verschijne. Hij kan zich, indien hij in persoon verschijnt, door een verdediger doen bijstaan.

2. Die gemachtigde en verdediger behoeven niet uit de praktizijns te worden gekozen.

3. De vordering der beleedigde partij wordt slechts toe-gelaten, indien zij beperkt is tot vijf en zeventig gulden of minder, en niet bij den burgerlijken rechter is aanhangig gemaakt.

Artikel 202.

1. Het onderzoek op de terechtzitting, de beslissing en de uitspraak, geschieden op dezelfde wijze als bij den vierden titel ten aanzien van het rechtsgeding op de terechtzitting van den raad van justitie in zaken van misdrijf is voorge-schreven, behoudens :

i°. dat het opmaken en beteekenen eener lijst van ge-tuigen wegvalt;

2°. dat geene akte van beschuldiging wordt opgemaakt ; 30. dat in het geval voorzien bij artikel 137 de griffier een desbetreffend uittreksel van het proces-verbaal der terechtzitting toezendt aan de bevoegde autoriteit, opdat de weigerachtige getuige zal worden vervolgd en verwezen tot de straf welke tegen onwillige getuigen is bedreigd.

Artikel 203.

1. Indien de residentierechter van oordeel is, dat de opgave van de in het schriftelijk bevel van oproeping aan den beklaagde ten laste gelegde overtreding eenige wijzi-ging of aanvulling behoeft, kan hij die voor de uitspraak daarin aanbrengen, zoo ambtshalve als op het verzoek van den ambtenaar belast met de functiën van het openbaar ministerie, mits de wijziging of aanvulling de ten laste ge-legde overtreding niet in een ander strafbaar feit doet veranderen.

2. De wijziging of aanvulling wordt den beklaagde bekend

38

gemaakt, die voorts in de gelegenheid wordt gesteld zich daarover uit te laten.

3. Van een en ander wordt melding gemaakt in het proces-verbaal der terechtzitting.

Artikel 204.

Het rechtsgeding wordt op de volgende wijze gevoerd.

De akte van oproeping en het exploit van beteekening worden door den griffier voorgelezen.

De ambtenaar belast met de functiën van het openbaar ministerie draagt de zaak voor.

De processen-verbaal of verslaggevingen, zoo die er zijn, worden door den griffier voorgelezen.

De wrakingen der getuigen worden voorgesteld en daar-over beslist.

De getuigen worden over en weder gehoord.

De stukken dienende tot overtuiging of tot ontlasting, worden aan de getuigen en aan den beklaagde vertoond.

De beklaagde, zoo hij tegenwoordig is, wordt onder-vraagd.

De ambtenaar belast met de functiën van het openbaar ministerie doet zijn requisitoir en legt dit over.

De beklaagde of diens gemachtigde en zijn verdediger antwoorden.

De ambtenaar belast met de functiën van het openbaar ministerie mag weder antwoorden, maar de beklaagde of diens gemachtigde en zijn verdediger moeten steeds het laatste woord hebben.

Artikel 205.

Indien de residentierechter bevindt, dat de zaak zijne bevoegdheid te boven gaat, verklaart hij zich onbevoegd om daarvan kennis te nemen, en zendt hij de stukken met een afschrift van het vonnis van onbevoegdverklaring aan den ambtenaar, die met de functiën van het openbaar minis-terie is belast, die ze doorzendt aan den officier van justitie bij den bevoegden raad van justitie.

Artikel 206.

1. Het hooger beroep in de daarvoor vatbare zaken wordt aangeteekend bij den griffier binnen tien dagen na de uitspraak of in het geval, voorzien bij artikel 200 vierde lid, binnen tien dagen na de beteekening.

2. De beklaagde kan zijn hooger beroep in persoon of door eenen bij notarieele of ter griffie van het resi-dentiegerecht opgemaakte akte gemachtigde doen aan-teekenen.

3. Hangende het beroep blijft de uitvoering van het vonnis geschorst.

Artikel 207.

1. Op dit hooger beroep zijn toepasselijk de voorschrif-ten van de artikelen 190 en 191, met dien verstande dat.

39

in die artikelen voor „raad van justitie" : „residentie-gerecht", voor „hooggerechtshof": „raad van justitie"

wordt gelezen.

2. Op het rechtsgeding bij den raad van justitie zijn toepasselijk de voorschriften van de artikelen 192, 193, 194, 195 en 196, met dien verstande, dat de president den rapporteur benoemt, zoodra de stukken bij den griffier zijn ingekomen, en dat, wat bij die artikelen is opgedragen aan het hof en den procureur-generaal, wordt verricht door den raad van justitie en door den officier van justitie.

3. Bij overschrijding door den residentierechter van de bevoegdheid, hem bij artikel 203 toegekend, wordt door den raad van justitie in hooger beroep de door den resi-dentierechter op grond daarvan gebrachte wijziging of aan-vulling geheel of gedeeltelijk vernietigd en recht gedaan op het overige gedeelte der tenlastelegging, met terzijde-stelling van het vernietigde.

4. .De raad van justitie heeft in hooger beroep dezelfde bevoegdheid als den residentierechter bij artikel 203 is toe-gekend.

Artikel 208.

De bepalingen van den zeventienden titel worden opge-volgd bij de tenuitvoerlegging van vonnissen, in dezen titel bedoeld, met dien verstande, dat de uitvoering plaats heeft op last van den ambtenaar met de uitoefening der functiën van het openbaar ministerie bij het residentiegerecht belast, aan wien, zoo in hooger beroep is recht gedaan, de griffier van den raad van justitie binnen drie dagen na de uitspraak een authentiek afschrift zendt van het in hooger beroep gewezen vonnis.

ƒ. In artikel 254 van dat Reglement wordt achter „de president" ingevoegd „of residentierechter".

g. I. In artikel 255 eerste lid van het Reglement wordt achter „terechtzitting" ingevoegd „van een residentiege-recht".

2. In artikel 255 tweede lid wordt achter „van den president van het college" ingevoegd „of van den

residentierechter' '.

h, In artikel 256 van dat Reglement wordt in plaats van de woorden „tenzij de overtreding ter terechtzitting van eenen raad van justitie gepleegd zij, door iemand, die deswege in eersten aanleg voor het hooggerechtshof be-hoort terecht te staan" gelezen „tenzij de overtreding ge-pleegd zij door iemand, die deswege in eersten aanleg voor een hoogeren rechter behoort terecht te staan".

i. In artikel 257 tweede lid van dat Reglement wordt achter de woorden „rechterlijk collegie" ingevoegd „of de residentierechter".

40

j . De aanhef van artikel 268 van dat Reglement wordt gelezen als volgt: „Een lid Van het hooggerechtshof of van een raad van justitie of een residentierechter, kan, zoowel door den beklaagde, als door het openbaar ministerie of

j . De aanhef van artikel 268 van dat Reglement wordt gelezen als volgt: „Een lid Van het hooggerechtshof of van een raad van justitie of een residentierechter, kan, zoowel door den beklaagde, als door het openbaar ministerie of