• No results found

Hoofdstuk 5 Interesses van kinderen

6.1 Analyse van de observaties

Wij hebben voor ons onderzoek in totaal 7 kinderen van “De Piratenboot” in de leeftijd van 3 tot 5 jaar geobserveerd in hun spel. Daarvan waren er bij het vrijspel 3 meisjes en 2 jongens. Wij hebben ervoor gekozen om de kinderen zowel tijdens vrijspel als tijdens begeleidspel te observeren om een zo compleet mogelijk beeld van het spel van deze kinderen te krijgen. Bij het begeleidspel hebben wij 1 jongen en 1 meisje geobserveerd.

Het aantal kinderen dat wij hebben geobserveerd was het aantal dat die dag aanwezig was. Dit hebben wij gedaan aan de hand van een door ons vooraf opgesteld

observatieschema, wat is terug te vinden in de bijlage.

Tijdens het vrijspel van de kinderen gingen wij beide bij een tafel zitten waar de kinderen aan het spelen waren. Wij hebben toen elk een kind 10 à 15 minuten geobserveerd. Wij zaten bewust op een afstandje van het kind, zodat het kind niet door ons afgeleid zou worden. Als een kind contact met ons zocht, hielden wij dat bewust af, omdat wij het spel niet wilden beïnvloeden. Wij schreven op waar het kind meespeelde, hoe lang het er meespeelde en hoe het spel eruit zag. Dit konden wij puntsgewijs opschrijven, omdat op het observatieschema verschillende punten stonden waar wij op zouden letten.

Bij het begeleidspel hebben wij elk 1 kind geobserveerd dat samen met de pm’er met duplo aan het spelen was. Zij waren met z’n drieën zo’n 45 minuten met het spel bezig.

Hierbij waren wij ook van een afstandje aan het observeren, zodat wij niet te veel opvielen bij de kinderen. Wij hebben met hetzelfde observatieschema gewerkt als wat wij bij het vrijspel gebruikt hebben. Hier hebben wij voor gekozen, omdat wij zo goed kunnen zien wat voor invloed de begeleiding heeft.

Tijdens het observeren van het vrijspel op de groep speelden 4 van de 5 kinderen niet langer dan 10 minuten. Hiervan speelden 2 kinderen korter dan 5 minuten achter elkaar.

Eén kind kon langer dan 10 minuten spelen. Dit kind zat zo in zijn spel, dat het geen besef had van de wereld om zich heen. Zo had het kind niet door dat het kind naast zich tegen hem aan het praten was. Tijdens begeleidspel speelden de kinderen langer. Ze speelden ongeveer 40 minuten. Hieruit kunnen wij opmaken dat de kinderen wel langere periode kunnen spelen mits er begeleiding is. Dit blijkt ook uit de reactie van het kind op de sturing van de pm’er. Van de 3 kinderen die sturing hebben gehad, reageerden er 2 direct en 1 reageerde na enige malen herhalen. Zo was er een meisje dat van haar plek was gelopen. De pm’er zei toen tegen haar dat ze op haar plek moest gaan zitten en weer moest gaan spelen. Het meisje ging toen verder met haar spel.

Zoals eerder genoemd reageerde 1 kind niet gelijk op sturing. Een oorzaak hiervan kan zijn dat het kind zo gefocust was op iets wat hij zag, en hierdoor de pm’er niet hoorde.

Het kan ook zijn dat het kind het spel niet meer wilde spelen, omdat het te moeilijk voor hem was, of omdat hij erop uitgekeken was. Wij vinden het van belang om te kijken waarom een kind niet meer wil spelen. Als je dat namelijk weet kan je daar op inspelen.

Wij zijn verder van mening dat het daarbij belangrijk is dat het kind geïnteresseerd blijft in het spel en dat het voldoende prikkels ervaart. Hierdoor is de kans groter dat het kind met zijn spel bezig blijft en het spel diepgang krijgt. Als pm’er moet je daarom aansluiten bij de interesse van het kind. Maar het is echter is ook van belang dat er af en toe nieuw materiaal wordt aangeboden. Doordat het kind het materiaal niet kent, lijkt hij niet geïnteresseerd te zijn, maar dat kan veranderen als je laat zien wat het is en wat je er allemaal mee kan doen.

Tijdens het vrijspel viel het ons op dat 4 van de 5 kinderen kozen voor constructie materiaal of ander materiaal waar de kinderen spelend mee konden omgaan, zoals duplo en playmobil. De keuze van het materiaal kwam overeen met het spelniveau waar de meeste kinderen tijdens de observaties in speelden. Spelend bewegen was bij 4 kinderen te zien, 3 kinderen zaten op het niveau spelend omgaan en 3 kinderen zaten bij spelend construeren. Tussen deze niveaus was een wisselwerking te zien. Zo was er een kind dat het duplo eerst ontdekte met zijn handen door er aan te voelen. Hierna ging hij het op elkaar stapelen en tot slot ging hij ermee vliegen. Dit was voor ons een teken dat hij er een betekenis aan had gegeven, het was een vliegtuig geworden.

Tijdens het begeleidspel vertoonde 1 kind spelend bewegen en spelend omgaan.

Spelend construeren kwam bij het andere kind voor. Deze liet tevens ook imitatiespel zien, door de pm’er na te doen.

Sensopatisch spel hebben wij niet gezien. Een reden hiervan kan zijn dat het de kinderen op dat moment niet is aangeboden.

Wij hebben geen fantasiespel geconstateerd bij deze kinderen. De oorzaak daarvan kan zijn dat de kinderen door hun ontwikkelingsachterstand er nog niet aan toe zijn.

Fantasiespel komt meestal voor vanaf 3- 4 jaar, maar door hun

ontwikkelingsachterstand kunnen de kinderen ook op wat lager spelniveau spelen dan wat bij de leeftijd verwacht kan worden. Ook kan dit spel de kinderen beangstigen. Voor kinderen met hechtingsproblemen, die op “De Piratenboot” zitten, geldt dat helemaal. Zij moeten eerst zichzelf leren ontdekken en zijn nog helemaal niet bezig met zich

verplaatsen in een ander, of in een andere rol. Als zij fantasiespel spelen, kunnen zij zo in een andere rol gedwongen worden dat zij het gevoel krijgen zichzelf te verliezen.

Deze kinderen hebben juist zo’n behoefte aan veiligheid dat je ze ook niet in die rol kan dwingen. Ook voor angstige en verwaarloosde kinderen geldt dat fantasiespel hen kan beangstigen, vanwege de emotionele achterstand die ze vaak hebben Ze missen vaak de vaardigheid en veiligheid om tot fantasiespel te komen. Voor kinderen met PDD-NOS geldt dat ze zich kunnen verliezen in fantasiespel, omdat ze geen onderscheidt kunnen maken tussen fantasie en werkelijkheid. Wij zagen wel dat de kinderen imitatiegedrag vertonen en situaties naspelen. Hiermee kunnen zij ook ervaringen verwerken. Dit is volgens ons een belangrijke voorloper op fantasiespel. Het kan volgens ons zo zijn dat als een kind langer op de groep zit, hij zich veiliger gaat voelen en het rustiger in zijn hoofd wordt. Het kind kan dan langzaam een vorm van fantasiespel gaan vertonen. De groei naar fantasiespel zal echter langzamer verlopen dan bij kinderen met een normale ontwikkeling.

Er is veel tijd en geduld nodig wil het kind hier toe komen. Zoals eerder genoemd is het van belang dat een kind zich veilig voelt op de groep. Tevens moet het kind de vorige niveaus goed doorlopen hebben, wil het tot fantasiespel kunnen komen.

Uit de observaties bleek dat de kinderen nog geen regel- of gezelschapsspel spelen. Dat is ook niet te verwachten bij deze kinderen, omdat dit spel pas vanaf 5 à 6 jaar kan plaatsvinden. Verder hebben deze kinderen door een achterstand in de sociale ontwikkeling vaak moeite om zich in anderen te verplaatsen en om een relatie met anderen aan te gaan, waardoor ze niet goed kunnen samenspelen. Wij zullen ons daarom in het spelstimuleringsprogramma nog niet op het samenspelen richten, omdat de kinderen daar nog niet aan toe zijn. Zij moeten eerst de andere niveaus goed leren doorlopen en alleen kunnen spelen.

De speelwerelden waarin de kinderen speelden, zijn verdeeld over de hanteerbare wereld, waarin kinderen het speelgoed leren kennen met de mogelijkheden van dat speelgoed, en de esthetische wereld, waarin kinderen vormend met materialen bezig zijn en zaken ordenen. Dit komt overeen met de spelniveaus die de kinderen laten zien.

Zo is het niveau spelend omgaan terug te zien in de hanteerbare wereld, waarin het kind de mogelijkheden van het speelgoed leert kennen. In de esthetische wereld is het spelend construeren terug te zien. De kinderen zijn dan vormend met materialen bezig.

Zowel bij vrijspel als begeleidspel, speelden de kinderen stereotype. Wij verstaan onder stereotype dat het kind met hetzelfde materiaal speelt en er dezelfde handelingen mee uitvoert. Een oorzaak daarvan kan volgens ons zijn dat dit stereotype handelen bekend voor hen is. Onbekend materiaal kan de kinderen beangstigen. Dat kan komen, omdat zij niet weten wat zij met het materiaal kunnen doen en daarom het gevoel hebben dat zij geen controle over hun spel hebben. Ook kan het zijn dat kinderen alleen voor dit handelen kiezen, omdat zij dit kunnen. Misschien denken zij onbewust dat zij de mogelijkheid niet hebben om tot andere handelingen te komen. Omdat zij geen

faalervaringen willen opdoen, gaan zij deze andere handelingen uit de weg. Wij vinden het belangrijk dat de kinderen minder stereotype gaan spelen, zodat het spel en daarmee de spelontwikkeling van het kind zich meer kan ontwikkelen. Als een kind steeds dezelfde handelingen uitvoert, leert het daar op een gegeven moment niks meer van en blijft het kind op hetzelfde niveau spelen.

Wij vinden het een goed teken dat de 4 van de 5 kinderen tijdens vrijspel zelf het

materiaal hebben gekozen. Als kinderen iets zelf kiezen, zijn ze vaak meer gemotiveerd om er mee te spelen dan wanneer een ander het voor ze kiest. Als iets de kinderen interesseert, zullen zij naar onze mening ook eerder in staat zijn om dingen op te pikken.

Er was 1 kind dat in eerste instantie niets wilde kiezen. Toen ze echter een ander kind met iets zag spelen, wilde ze daar ook mee spelen. Je zou dit ook kunnen interpreteren als zelf kiezen. Het kind had bij haar keuze alleen een voorbeeld nodig is. Een reden hiervan kan zijn dat ze bang is om een verkeerde keuze te maken en daarom iets kiest wat een ander al heeft gekozen, omdat ze weet dat dat goed is.

Wat uit de observaties ook naar voren kwam, was dat de kinderen tijdens vrijspel geen nieuwe activiteiten aangingen, er werden over het algemeen niet door de kinderen zelf initiatieven genomen. Alleen tijdens begeleidspel was er een kind die andere activiteiten liet zien. Dit kind toonde zelf ook initiatieven door andere materialen te kiezen. Dat verschil kan komen, omdat de nabijheid van de pm’er het kind veiligheid biedt. De pm’er zat echter niet dichterbij dit kind dan bij het andere kind. Het kan verder zo zijn dat dit kind beter bekend is met de materialen dan het andere kind of dat door een bepaalde stoornis een ander kind geen initiatieven durft te nemen. Het kind dat initiatieven nam kan zich ook veiliger voelen op de groep dan een ander kind.

Er was 1 kind in de groep die tijdens haar spel gebruik maakte van de gehele groep. Dit komt volgens ons, omdat dit kind vrij onrustig was in haar spel. Zij leek niet stil te kunnen zitten en liep regelmatig van haar plek weg. Het is in dit geval geen positief gebruik maken van de speelruimte. De meeste kinderen speelden rond hun speelhoek. Zij ontdekten het materiaal waar ze mee speelden. Het was een teken van concentratie, dat zij zich richtten op het ene soort materiaal waar zij op dat moment mee bezig waren en wat in hun nabijheid lag. Echter kan het bij deze kinderen ook zijn dat zij voor de veilige oplossing gaan en niet door de groep durven om andere activiteiten aan te gaan.

Eén kind bleef zitten op zijn plek. Het verrichtte in zijn spel ook steeds dezelfde handelingen. Het leek of dit kind heel angstig is om andere ervaringen aan te gaan, waardoor het kind stereotype speelt.

Tijdens de observaties hebben wij goed opgelet of de kinderen plezier beleefden in hun spel. Dat is namelijk erg belangrijk wil een kind verder kunnen in zijn spel. Uit de

lichaamstaal en non-verbale signalen, zoals een glimlach op hun gezicht, maken wij op dat de kinderen plezier hadden in hun spel. Dat is zeker bij deze kinderen erg belangrijk.

Dit betekent dat zij zich tijdens hun spel waarschijnlijk prettig voelden. Dat zou kunnen betekenen dat er de mogelijkheid is om stapsgewijs het spel te stimuleren tot wat hogere niveaus. Daarbij moet er op gelet worden of de kinderen nog plezier beleven in het spel en niet angstig worden.

Tijdens het vrijspel hadden 2 van de 5 kinderen steeds een paar minuten aandacht voor hun spel. Zo speelden ze even met hun speelgoed en dan keken ze weer om zich heen om te kijken wat er gebeurde. Angstige kinderen of kinderen met hechtingsproblemen willen vaak de omgeving in de gaten houden. Dit kan een oorzaak zijn waardoor de kinderen zo snel zijn afgeleid in hun spel. Eén kind had geen aandacht en 2 kinderen hadden volledige aandacht voor hun spel. Eén kind dat volledig aandacht had voor zijn spel, was ook het kind dat niet van zijn speelplek kwam. Dit kind was geconcentreerd bezig met zijn spel. Het andere kind speelde aandachtig, maar had ook oog voor de omgeving waarin ze speelde. Het viel ons op dat bijna alle kinderen volgens ons

chaotisch speelden. Zo bouwde een kind iets van duplo, maakte het kapot en ging weer wat anders maken. Er zat geen diepgang in zijn spel en hij voerde zijn handelingen snel uit. Tijdens begeleid spel hadden beide kinderen aandacht voor hun spel. Eén kind speelde echter nog wel chaotisch, maar was daarin wel te sturen door de pm’er. Hieruit blijkt dat de kinderen zichzelf moeilijk kunnen sturen. Dit kan komen door hun angst en onrust in hun hoofd. Veiligheid, zoals een pm’er die grenzen aangeeft en nabij de kinderen is, lijkt te helpen. Een andere oorzaak van chaotisch spelen kan zijn dat de groep de kinderen teveel prikkels geeft. Een idee zou zijn om speciale hoekjes af te bakenen.

Tijdens het vrijspel en tijdens het begeleidspel speelden de kinderen naast anderen.

Tijdens het naast elkaar spelen waren de kinderen nog vooral met hun eigen spel bezig.

Af en toe zeiden zij wat tegen de ander. De kinderen lieten echter nog geen samenspel zien. Dat is volgens ons best moeilijk voor deze kinderen. Dat kan komen, omdat zij een achterstand in hun ontwikkeling hebben of omdat hun problematiek het samenspel in de weg kan staan. Angstige kinderen of kinderen met hechtingsproblemen vinden het namelijk moeilijk om een band met anderen aan te gaan. Door hun problematiek zijn deze kinderen vooral op zichzelf gericht. Dan kan het moeilijk zijn om met anderen te moeten delen of je in anderen te verplaatsen. Wij vinden dat je je eerst op de problemen en het zelfbeeld van deze kinderen moet richten. Pas als kinderen zich wat bewuster zijn van zichzelf kunnen zij leren rekening te houden met anderen.

In hoofdstuk 6.2 zullen wij onder het kopje Spel van kinderen van “De Piratenboot”

verder uitwerken welke punten kinderen goed beheersen in hun spel en op welke punten ze vastlopen.