Het aantal gevangen kopvoorns ging er ten opzichte van 2012 enkel in de Bosbeek op achteruit. In zeven van de negen beviste waterlopen waarin de soort werd uitgezet namen de gevangen aantallen toe: de Abeek, Grote Nete, Molenbeek-Bollaak, Laan, IJse, Maarkebeek en Vleterbeek. In de Molenbeek-Bollaak was de toename echter zeer bescheiden (van nul naar één) en in de Kleine Hoofdgracht, een zijbeek van de Grote Nete waarin voor de eerste keer een 500 m traject bevist werd, werden geen kopvoorns gevangen. Serpeling werd uitgezet in vijf beviste waterlopen: Abeek, Bosbeek, Laan, IJse en Maarkebeek. Daarnaast is een geheel natuurlijke serpelingpopulatie aanwezig in de Grote Nete, die ook de Kleine Hoofdgracht kan bereiken. In de Abeek werd een natuurlijke serpelingpopulatie aangevuld met gekweekte exemplaren. Ten opzichte van 2012 nam het aantal serpelingen af in de Grote Nete en de IJse. In de Abeek, bosbeek, Laan en Maarkebeek werd een toename vastgesteld. In de Kleine Hoofdgracht werden geen serpelingen gevangen. Het aantal kwabalen nam af in twee van de zes beviste waterlopen waar de soort werd uitgezet: de Abeek en IJse. In de Bosbeek en de Grote Nete namen de aantallen toe. In de Kleine Hoofdgracht werden twee kwabalen gevangen, maar konden de aantallen niet vergeleken worden met voorgaande jaren, omdat er voor het eerst een 500 m traject bevist werd. In de IJse werden voorlopig voor het laatst kwabalen uitgezet in 2011 (afgezien van 15 stuks in 2012). De herintroductiepoging in de Maarkebeek werd eerder al als mislukt beschouwd (Samsoen & Dillen, 2012).
Als de aantallen berekend op basis van het habitatgeschiktheidsmodel als ruwe schatting van de draagkracht kunnen beschouwd worden, dan werden de streefcijfers voor kopvoorn niet bereikt in de Abeek, Bosbeek, Molenbeek-Bollaak, Laan en IJse. In de Maarkebeek werden zeer veel kopvoorns gevangen, maar in de Kleine Hoofdgracht werden er geen aangetroffen. Voor de Maarkebeek en de Kleine Hoofdgracht konden echter geen streefcijfers berekend worden, omdat de habitatgeschiktheid van de beviste trajecten nooit werd onderzocht. De streefcijfers voor serpeling werden niet gehaald in de Grote Nete, Laan en IJse. In de Maarkebeek werden 18 serpelingen gevangen en in de Kleine Hoofdgracht geen, maar weerom zijn geen verwachte aantallen beschikbaar. De streefcijfers werden wel gehaald in de Abeek en de Bosbeek. De streefcijfers voor kwabaal werden niet gehaald in de Abeek, Bosbeek en IJse. In de Grote Nete werden ze wel gehaald. In de kleine Hoofdgracht werden twee kwabalen gevangen. Bij de vergelijking van de gevangen aantallen met de streefcijfers voor kopvoorn, serpeling en kwabaal, werd hier steeds de som gemaakt van de gevangen aantallen en streefcijfers van alle beviste trajecten per waterloop. Als beviste waterlooptrajecten afzonderlijk worden beschouwd, dan wordt vaak vastgesteld dat streefcijfers in het ene traject niet gehaald worden, terwijl ze in een ander traject ruim worden overtroffen. Soms worden de streefcijfers gehaald doordat een hoog vangstaantal in één traject compenseert voor de kleinere aantallen in de andere trajecten. Dit is bijvoorbeeld het geval voor serpeling in de Abeek en Bosbeek, waar grote aantallen gevangen werden in respectievelijk de trajecten Hoogmolen en Volmolen. In de Grote Nete werden de streefcijfers voor kwabaal dan weer gehaald door de grote aantallen in het traject Meerhout. Uit de reeks jaarlijkse evaluatiebevissingen (Coeck et al., 2006; Van den Neucker et al., 2009; 2010a,b; 2012; 2013) blijkt dat er sterke fluctuaties tussen de verschillende jaren zijn wat aantallen betreft. Deze fluctuaties kunnen niet alleen verklaard worden door variaties in herintroductie-inspanning of overleving. De grote mobiliteit van vissen en de vangstefficiëntie spelen zonder twijfel een grote rol bij de wisselende vangstaantallen (Van den Neucker et al., 2013). Mogelijk spelen ook veranderingen in habitatgeschiktheid door de dynamiek van de rivier of door gewijzigd beheer een rol. Dit kan een verklaring zijn voor de wisselende vangstaantallen van kwabaal in het traject Meerhout in de Grote Nete. In 2012 werd geen enkele kwabaal gevangen in dit traject, terwijl de meest recente bevissingen 27 kwabalen opleverden, die tot twee leeftijdsklassen behoorden. Dit vangstresultaat kan niet
38 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma’s kopvoorn, serpeling en kwabaal in 2013.
www.inbo.be
alleen verklaard worden door een grotere vangstefficiëntie, want daarvoor is het verschil te groot. Gezien de verschillende leeftijdsklassen, kunnen de kwabalen ook niet allemaal afkomstig zijn van de kwabaaluitzettingen in 2012. Een gewijzigde habitatgeschiktheid kan wel een mogelijke verklaring zijn. Uit een habitatevaluatie in 2009 bleek in ieder geval dat de habitatgeschiktheid in het traject Meerhout was afgenomen in vergelijking met de resultaten van een eerdere habitatevaluatie (Van den Neucker et al., 2010). Mogelijk is de habitatgeschiktheid inmiddels terug verbeterd. Dit blijft echter een hypothese, want er zijn geen recente habitatgegevens beschikbaar.
Door een wisselende vangstefficiëntie en vangstinspanning, zijn de vangstaantallen op zich niet de beste manier om het succes van de herintroducties te beoordelen. Ze kunnen dus altijd best in combinatie met de lengtefrequentieverdeling worden bekeken. In de Abeek, Bosbeek, Grote Nete, Laan, IJse, Maarkebeek en Vleterbeek werden meerdere leeftijdsklassen van kopvoorn aangetroffen. In de Molenbeek-Bollaak werd slechts één en in de Kleine Hoofdgracht werd geen enkele kopvoorn gevangen. Meerdere leeftijdsklassen van serpeling werden aangetroffen in de Abeek, Bosbeek, Grote Nete, Laan en Maarkebeek. In de IJse werd in 2013 slechts één leeftijdsklasse gevangen, terwijl er in 2012 nog meerdere werden aangetroffen. De vangstaantallen van serpeling waren in 2013 klein in de IJse. In de Abeek, Bosbeek, Grote Nete en IJse werden meerdere leeftijdsklassen van kwabaal aangetroffen. De twee kwabalen die in de Kleine Hoofdgracht gevangen werden behoorden tot dezelfde leeftijdsklasse. Ondanks de aanwezigheid van verschillende leeftijdsklassen, kan op basis van de vangstgegevens bijna nergens sprake zijn van gezonde populaties van de geherintroduceerde soorten, omdat natuurlijke reproductie uitblijft of te beperkt is. De oorzaak van de beperkte natuurlijke reproductie of het volledig uitblijven ervan moet wellicht hoofdzakelijk gezocht worden bij de habitatgeschiktheid. Voldoende geschikte paaihabitat is meer dan waarschijnlijk de voornaamste flessenhals. De lang aanhoudende winter van 2013 heeft wellicht ook bijgedragen tot het ontbreken van juvenielen in de vangsten. De reproductieperiode van kopvoorn was duidelijk uitgesteld, want tijdens de bevissingen in de zomer werden nog verschillende kopvoorns met eieren en hom aangetroffen. De Grote Nete was de enige waterloop waarin in 2013 natuurlijke reproductie van een doelsoort kon worden aangetoond. Er werd één juveniele kopvoorn behorende tot de leeftijdsklasse 0+ gevangen. Hiermee blijft de Grote Nete voorlopig de enige waterloop waarin elk jaar consequent natuurlijke reproductie van een doelsoort werd waargenomen (Van den Neucker et al., 2009; 2010a,b; 2012; 2013).
Om een volledig beeld te krijgen van de aanwezige lengte- en leeftijdsklassen van de doelsoorten, is het van belang dat de vangstinspanning per waterloop voldoende groot is. Er kan dus overwogen worden om in de toekomst evaluatiebevissingen uit te voeren in minder waterlopen, maar tegelijk het aantal trajecten per waterloop te vergroten. Eventueel kan ook de lengte van de evaluatietrajecten toenemen. Net als in 2012, speelde een afgenomen vangsteffiëntie in de Grote Nete wellicht een belangrijke rol. Weerom waren verschillende (deel)trajecten nauwelijks of niet meer doorwaadbaar, door een toegenomen diepte. Mogelijke verklaringen hiervoor werden opgenomen in het vorig rapport (Van den Neucker et al., 2013). Het voorstel om te zoeken naar nieuwe methoden of nieuwe waterlooptrajecten om de herintroducties in de Grote Nete te evalueren kan daarom worden hernomen.
Omdat de streefcijfers niet in alle afzonderlijke evaluatietrajecten gehaald worden, is er in principe nog ruimte voor bijkomende uitzettingen in de meeste waterlopen. In de meeste waterlopen waar één of meerdere doelsoorten werden uitgezet, is natuurlijke rekrutering bovendien nog afwezig of te beperkt, zodat de populaties niet kunnen standhouden zonder bijkomende uitzettingen. Voorlopig kunnen enkel de geherintroduceerde kopvoornpopulaties in het Netebekken en in de Zwalm met quasi zekerheid als duurzaam worden beschouwd, omdat ze al verschillende jaren standhouden zonder verdere tussenkomst. In de andere waterlopen waar al natuurlijke reproductie van kopvoorn of serpeling werd, was het aantal
www.inbo.be Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma’s kopvoorn, serpeling en kwabaal in 2013.
39
juvenielen steeds erg klein en kon er niet elk jaar natuurlijke rekrutering worden aangetoond op basis van de vangstgegevens (Samsoen & Dillen, 2012; Van den Neucker et al., 2010a,b; 2012; 2013). In die waterlopen blijft het dus onduidelijk of de uitgezette populaties zullen standhouden. Wat kwabaal betreft, werd voorlopig nog geen succes geboekt, afgezien van een eenmalige vangst van een juveniel exemplaar in 2010 (Van den Neucker et al., 2010b). Het uiteindelijke doel van de soortherstelprogramma’s is het bekomen van zichzelf in stand houdende populaties, zodat de streefcijfers niet door uitzettingen, maar door natuurlijke reproductie en maximale overleving van embryo tot adult worden bekomen. Dit kan enkel als het habitat optimaal is voor elke doelsoort. Uit de habitatevaluaties (Dillen et al., 2005a,b; 2006; Van den Neucker et al., 2009; 2010a,b; 2012; 2013), blijkt dat niet overal geschikt habitat aanwezig is en dat vooral geschikt paaihabitat schaars is voor de verschillende doelsoorten. Om (paai)habitat te verbeteren kunnen de aanbevelingen uit de voorgaande rapporten hernomen worden. Om de structuur van waterlopen te verbeteren moet in de eerste plaats gedacht worden aan herstelmaatregelen, zoals hermeandering, herstel van overstromingsgebieden door het contact tussen de rivier en haar vallei te herstellen en wegnemen van oeververdediging. Daarnaast kan ook door het aanbrengen van dood hout en door de ontwikkeling van water- en oeverplanten toe te laten, gezorgd worden voor het ontstaan van stroomversnellingen en stroomkommen. Aangezien geen natuurlijke aanvoer van stenig substraat meer mogelijk is in de Vlaamse laaglandrivieren door de aanwezigheid van stuwen, kan het zinvol zijn om kunstmatige paairiffles aan te leggen voor kopvoorn en serpeling (zie hoofdstuk 6). De waterkwaliteit kan verbeterd worden door te beletten dat ongezuiverd afvalwater in de waterlopen wordt geloosd en door erosie van omliggende akkers te bestrijden, zodat geen nutriëntenrijk slib in de waterlopen terecht komt. Migratieknelpunten moeten worden weggenomen. Visdoorgangen moeten zorgen voor permanente migratiemogelijkheden, omdat niet alleen verplaatsingen worden gemaakt tijdens de voortplantingsperiode, maar ook om voedsel te zoeken, om te ontsnappen aan predatoren of calamiteiten, om nieuw leefgebied in te nemen of omdat het optimale habitat verschilt tussen seizoenen of tussen dag en nacht.
Tijdens de stuurgroepvergadering van 25 september 2013 werd beslist om de herintroductie van kwabaal al vanaf 2013 enkel te richten op de Grote Nete en de Abeek. Deze beslissing werd gebaseerd op:
- Het meestal beperkte aanbod juveniele kwabaal vanuit de kwekerijen, in combinatie met de steeds betere inzichten betreffende de overleving en de maximale leeftijd.
- Het ontbreken of de schaarste van geschikt paai- en opgroeihabitat in de zijbeken van de IJse en de Bosbeek.
- Geplande habitatherstelwerken in de stroomgebieden van de Grote Nete en de Abeek, met een concrete datum van oplevering wat de Grote Nete betreft.
Het aanbod van juveniele kwabaal vanuit de kwekerijen is meestal beperkt (Bijlage 3), zeker als de totale lengte van de rivieren wordt beschouwd waarin kwabaal wordt uitgezet. De herintroducties beperken tot twee waterlopen moet een grotere garantie bieden dat op korte termijn een voldoende groot aantal geslachtsrijpe individuen aanwezig zullen zijn. Uitgaande van een overleving van 5 à 15 % na de eerste winter en daarop volgend een gemiddelde jaarlijkse overleving van 60 % (Paragamian et al., 2008), leidt een verspreide uitzetting tot zeer kleine (start)populaties. Bovendien lijkt het er sterk op dat de maximaal haalbare leeftijd van rivierbewonende kwabaalpopulaties op onze breedtegraad 5 à 6 jaar bedraagt (Dixon & Vokoun, 2009; Worthington et al., 2011), wat de noodzaak van een snelle populatieopbouw nog verder onderstreept. Als aan de maximale lengten die gerapporteerd worden voor Franse (58,0 cm) (Dillen et al., 2008) en Belgische rivierbewonende populaties (Vrielynck et al., 2003) een leeftijd gekoppeld wordt met behulp van gepubliceerde groeitabellen (bijvoorbeeld Müller, 1960), dan wordt eveneens een maximale leeftijd van 5 à
40 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma’s kopvoorn, serpeling en kwabaal in 2013.
www.inbo.be
6 jaar bekomen. De vangstgegevens in het kader van de soortherstelprogramma’s leverden voorlopig maximale lengten van 49,5 cm in de Bosbeek (Van den Neucker et al., 2010), 50,5 cm in de IJse (paragraaf 2.9) en 47,9 cm in het stroomgebied van de Grote Nete. Deze lengten komen overeen met die van individuen die volgens de groeitabellen een leeftijd hebben van 5 jaar (Müller, 1960). In de beschermde omgeving van de kwekerij van Linkebeek halen kwabalen een maximale leeftijd van 7 jaar. Een snelle populatieopbouw is echter alleen zinvol als het (paai)habitat snel hersteld wordt. Onderzoek van drie zijbeken in het stroomgebied van de IJse (Van den Neucker et al., 2013) en vier zijbeken in het stroomgebied van de Bosbeek (zie hoofdstuk 5) kon weinig of geen geschikt paai- en opgroeihabitat aantonen. Voorlopig bestaan er ook nog geen plannen voor herstelwerken die zorgen voor voldoende paai- en opgroeihabitat in de stroomgebieden van de Bosbeek en de IJse. Het is dus een logische beslissing om de kwabaalherintroducties in de IJse niet te hervatten en de herintroducties in de Bosbeek stop te zetten. Wat de Grote Nete betreft is de situatie anders. Daar zijn wel concrete plannen voor grootschalige herstelwerkzaamheden, in het kader van het Sigmaplan (Adriaensen et al., 2005a,b). Hierbij wordt het waterpeil 80 cm verhoogd door de aanleg van 21 drempels. Hierdoor ontstaan overstromingsgebieden, onder meer ter hoogte van het Zammelsbroek, die mogelijk kunnen dienen als paai- en opgroeihabitat voor kwabaal. De drempels zouden in 2017 worden opgeleverd. Rekening houdend met de gemiddelde jaarlijkse overleving en de maximaal haalbare leeftijd, zouden van de kwabalen die vanaf 2013 worden uitgezet tegen die tijd nog voldoende geslachtsrijpe individuen in leven moeten zijn. Wellicht kan ook het kleinschalige habitatherstel in de Kleine Hoofdgracht bijdragen aan een succesvolle herintroductie van kwabaal (Baeyens et al., 2010). Ook het nieuwe LIFE+ Grote NeteWoud heeft opnieuw een aantal acties rond rivierherstel, in waterlopen van eerste en tweede categorie (mededeling Bianca Veraart). Toekomstig onderzoek moet echter uitwijzen of de nieuwe overstromingsgebieden effectief zullen gebruikt worden. De verderzetting van de herintroducties in de Abeek kunnen eveneens gemotiveerd worden door geplande habitatherstelwerken, maar hiervoor is nog geen concrete datum van oplevering bekend.
www.inbo.be Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma’s kopvoorn, serpeling en kwabaal in 2013.
41