- * *
Aanwezig getal klapperboomen op 1°. Januarij 1854.
Gedurende 1854 zijn :
( 113 )
«n af deelingen van Java , mei uitzondering van Batavia, Soerakarta en Djokjakarta ,
Aanwezig getal klapperboomen op uit». December 1854.
Gemiddelde prijzen der
13,345,895
b. Met uitzondering van Krawang en Japara.
29
2°. Cultures ingevoerd op hoog gezag often gevolge van overeenkomsten, door het Gou-vernement met particuliere ondernemers aangegaan.
Koffij -cultuur.
De uitkomsten van deze cultuur over 1854 hebben alle verwachtingen overtroffen. De oogst bragt de aanzienlijke hoeveelheid op van 1,066,021 pikols, of 381,933 pikols meer dan die van het vorige jaar. In Krawang en in Banjoemaas bedroeg hij zelfs het drie-dubbele van den voorgaande. De redenen van dit voordeelig resultaat moeten, volgens het gevoelen van den directeur der cultures, hoofdzakelijk worden gezocht in de langdurige droogte in het j a a r 1853, daar die weersgesteldheid op de koffij in de bergstreken steeds een weldadigen invloed uitoefent.
Nadere bijzonderheden omtrent deze cultuur kunnen blijken uit de thans bijgevoegde uitvoerige staten litt. K en L.
De totalen dezer staten doen onder andere zien :
dat het getal huisgezinnen, voor geregelde tuinen en boschkoffij afge-zonderd, in de daarin vermelde residentien en afdeelingen, met uitzonde-ring van Soerakarta en Djokjokarta, waar de koffij van de Vorsten wordt
gekocht, in 1854 bedroeg 465,737 het getal vruchtdragende boomen waarvan geoogst i s , in diezelfde
residentien en afdeelingen 225,132,508 de hoeveelheid koffij in het geheel bij de pakhuizen ontvangen, en met
inbegrip van 17,843 pikols wegens bevondene overwigten 1,083,864 pikols;
dat één pikol koffij gemiddeld in de vroeger bedoelde residentien en
afdeelingen is verkregen van 209 boomen;
dat aan de koffijplanters in die gewesten in het geheel voor inkoopprijs
is betaald . . f 7,085,488:113 dat de gezamenlijke kosten der koffij aan het Gouvernement geleverd
heeft bedragen 9,739,199: 66
en de gemiddelde prijs waarop de pikol is te staan gekomen . . . 8:115 In de laatste jaren i s , volgens mededeeling van den directeur, veel moeite en zorg aan
de koffij-aanplantingen besteed, en veel gedaan wat strekken kan om deze cultuur voor de bevolking winstgevend en minder bezwarend te doen zijn. Tot datzelfde einde werden bij een besluit van den Gouverneur-Generaal van 30 Augustus 1854, n°. 3 , eenige be-palingen gemaakt, betreffende het braak laten laten liggen der gronden van afgeschreven koffijtuinen en het aanhouden van oude vruchtdragende boomen door uitkapping op stomp.
De nieuwe aanplantingen bedroegen in dit jaar 19,164,640 boomen, waarvan tot in-boeting 11,609,778 en tot uitbreiding 7,554,862 boomen.
De hoedanigheid van het product was volgens den directeur in de meeste residentien veel verbeterd, vooral in Cheribon, ï a g a l , Pasoeroean en Bezoeld. De koffij van de Eraziliaansche bereiding in Cheribon en die van de West-Indische in Pasoeroean hadden den aanzienlijken prijs van 38 cents per half Nederlandsch pond op de Nederlandsche markt behaald. Op de West-Indische Preanger-koffij vielen daarentegen steeds vele aan-merkingen, weshalve hieromtrent eert onderzoek zou worden ingesteld.
De achtervolgende staat, welke ten vervolge strekt op de negenjarige opgave, voorko-mende in het Verslag van 1849 (pag. 188), bevat een overzigt van de uitkomsten der koffij-cultuur over de jaren 1849 tot en met 1854.
( 115 ) koffij, zonder de
bij het koffij aan het Gouvernement
geleverd.
— Guldens van 120
duiten. waarop de pikol
koffij aan het Gouvernement te
staan komt, berekend over de geheele ontvangene
Gedurende deze jaren . was de opbrengst van de in Nederland
geveilde koffij per pikol,
De weersgesteldheid was over het algemeen voor de suikercultuur niet ongunstig, a l -hoewel hier°en daar door de langdurige droogte in de westmoeson, de bewerking van den grond eenigzins bemoeijelijkt, en er, wegens sterfte der jonge planten, veel inboeting ge-vorderd werd ; of ook aan de andere zijde, door nattig weer in de oostmoeson, de ver-maling van het riet soms belemmerd werd. De oogst bedroeg wel is waar in het geheel 17,445 pikols minder dan in het vorige j a a r , namelijk 1,393,84999/100 in stede van 1,411,29527/100 pikols, doch dit betrekkelijk gering verschil sproot hoofdzakelijk voort uit verminderde aanplanting of uit bedungene levering van betere soorten van suiker. I n Soerabaija was de oogst bijzonder gunstig en bedroeg hij omstreeks 40,000 pikols meer dan de vorige.
Een volledig overzigt van deze cultuur in elke residentie geeft de thans onder lit. M bijgevoegde staat.
Het totaal van dien staat doet onder andere zien, dat het getal suikerinrigtingen (ten
gevolge van contracten met het Gouvernement opgerigt) in 1854 bedroeg 97
het getal suikerrietplantende huisgezinnen 169,981 de uitgestrektheid der suikerrietvelden in 1854 gesneden, in bouws van
500 vierkante Ehijnlandsche roeden 41,3081/2 de opbrengst (zoo als boven vermeld is) in pikols . . . 1,393,84999/100
de gemiddelde opbrengst per bouw, in pikols 3394/ioo
de door de planters genotene betaling f3,760,191:05 dooreen voor elk huisgezin 22: 14
gemiddeld voor e'e'n bouw 91: 04 de hoeveelheid suiker aan het Gouvernement geleverd, in pikols. . . 881,8334/100
de gezamenlijke kosten dier suiker tot in de hoofdpakhuizen . . . .f8,613,504:114 de gemiddelde prijs waarop de pikol suiker aan het Gouvernement te
staan komt 9:106 Tot aanvulling van deze en van de verdere in den staat vervatte opgaven, en ten
ver-aangeteekend.
Even als, blijkens het vorig Verslag, in Tagal had plaats gehad, is in dit j a a r in Banjoemaas eene proef genomen met het planten op eenen afstand van 2 en 4 voet.
De uitkomsten van deze proef waren gunstig ; hebbende de velden meer bossen riet op-geleverd dan die op D/2 en 3 voet beplant. Op verzoek van den betrokken fabrikant en ter verlioting van den arbeid der bevolking werd besloten, den geheelen aanplant voor 1855 op 2 en 4 voet te laten geschieden.
Hier en daar, zoo als bij de fabrieken Kalimati en Wonopringgo in Pekalongan, en bij de fabriek Djakatra-oost, in Pasoeroean, werden de gronden, die vroeger geene gunstige resultaten hadden opgeleverd, met goed gevolg bemest met katjang- of djarak- (olie-) koeken.
Behalve één rietbrand van 11 bouws in J a p a r a , zijn gedurende 1854 geene klagten vernomen over het verbranden van suikerrietvelden, evenmin als over verwoestingen, aangerigt door wilde varkens.
Met opziet tot de qualiteit is de suikercultuur op J a v a een nieuw tijdperk ingetreden.
Daar waar vroeger niets dan 1ste en 2de soort suiker (hoogstens n°. 14 der sters) geleverd w e r d , is thans bedongen de levering van n°. 18, 16 en 14 der standmon-sters; terwijl ook de contractprijzen meestal eene vermindering hebben ondergaan. Al-hoewel ter erlanging dezer wijzigingen — waarover hieronder nader — aan de betrokken fabrikanten de vrije beschikking is moeten worden toegekend over een gedeelte van hun product, en dien ten gevolge minder suiker aan het Gouvernement geleverd wordt dan in vroegere jaren, zoo wordt zulks evenwel vergoed door de op dit betere product in Neder-land behaalde meerdere voordeelen.
Bij onderscheidene ondernemingen werden in dit j a a r weder verbeterde toestellen tot suikerbereidin«1 opferigt en in werking gebragt. In Pasoeroean, alwaar vóór 1854 (zie het vorio- "Versla"-), met uitzondering van twee, bij alle op de eude Chinesche wijze werd gewerkt, werd thans het rietsap bij twaalf ondernemingen in het luchtledige tot suiker ' b e r e i d , terwijl nog twee diezelfde verbetering eerlang zouden aanbrengen.
De proeven met het procédé Neufvilie c. s. (zie mede bet vorig Verslag) werden gestaakt, doordien het beheer der fabriek, waar die proeven plaats vonden, in andere handen overging.
Uit overweging, dat in de laatste jaren onderscheidene nieuwe stelsels van suiker-bereiding zijn uitgevonden en toegepast, bij enkele waarvan het bekend is dat middelen, zoo als loodwit, moeten worden aangewend, die schadelijk zijn voor de gezondheid der verbruikers; dat het w e l i s waar nog niet was gebleken dat dusdanige schadelijke
mid-delen in Nederlandsen Indie werden aangewend; doch dat het echter, tot geruststelling zoowel van den handel als van de verbruikers, wensehelijk mögt worden geacht, daar-tegen een algemeen verbod uit te vaardigen, i s , bij publicatie van 3 April 1854 {Staats-blad n°. 21), het gebruik van lood en loodbereidingen, onder welke benaming en op welke wijze ook, zoomede van looden gereedschappen, bij de bereiding van suiker, verboden, op straffe eener boete, niet te bovengaande eene som van één duizend tot tien duizend gulden, onverminderd de lijfstraffelijke vervolging, bijaldien daartoe ter zake van het opzettelijk toedienen van voor de gezondheid schadelijke bestanddeelen, of uit anderen hoofde, termen mogten aanwezig zijn ; — met bepaling dat de vervolging te dezer zake zal kunnen worden ingesteld tegen de eigenaren, administrateurs of-beheerders van suikerfabrieken ; dat zij solidair aansprakelijk zijn voor de boete en proceskosten ; en dat alle suiker, welke zal blijken, na publicatie dezer bepalingen, in strijd daarmede bereid te zijn, waar en bij wie die ook is achterhaald, zoomede alle bij de bereiding van suiker gebezigde werktuigen van lood, ten behoeve van den lande zullen worden ver-beurd verklaard en vernietigd.
Naar aanleiding van een voorstel van den resident van T a g a l , bood de directeur der cultures, in January 1854, eenige bepalingen ter vaststelling aan, strekkende om te voorzien in het lot van arbeiders of dienstpligtïgen, die in de suikerfabrieken gekwetst of verminkt worden, of in dat hunner vrouwen en kinderen. De procureur-generaal bij het Hooo- Geregtshof toonde echter aan , dat de wettelijke bepalingen, zoo van het burgerlijk als van het strafregt, voldoende zijn tot verkrijging van schadeloosstelling en tot voor-koming van roekeloosheid. In overeenstemming hiermede achtte het Indisch bestuur bijzondere voorzieningen ter zake onnoodig, maar werden de beschouwingen van den procureur-generaal medegedeeld aan de hoofden van gewestelijk bestuur.. (Vergelijk overigens het Verslag van 1849 pag. 18*.
In het vorig Verslag (pag. 87) is melding gemaakt van de benoeming van eenen
hoofd-( 11? )
inspecteur en adjunct-hoofdinspecteur van finantien, ten einde, naar aanleiding van den last van het opperbestuur, een naauwkeurig onderzoek te doen omtrent de gesteldheid van elke suikerfabriek, met het doel om te geraken tot eene herziening van het tegen-woordig stelsel van cultures en bereiding der suiker. De voorstellen van den hoofdinspec-teur leidden het Indisch bestuur in dit jaar tot vaststelling van een model van eene mo-nographie of plaatsbeschrijving der ondernemingen voor de aanplanting van suikerriet en bereiding van suiker, en van een contract met het Gouvernement, alsmede tot aanwijzing van het personeel van landmeters en teekenaars, voor de uitvoering der commissie b e -noodigd, en tot toevoeging van klerken aan die commissie, met toekenning van fondsen tot bestrijding van bureau-onkosten.
Het bleek overigens al spoedig dat deze commissie in geen kort tijdsbestek zou af-loopen, en van resultaten van hare verrigtingen zal eerst bij een volgend verslag mede-deeling kunnen geschieden.
I n verband met de bevoegdheid, door het opperbestuur verleend, om, hangende het aan de Commissie opgedragen onderzoek, zoodanige wijzigingen in de contracten te maken, als met behoud van het bestaande stelsel en in het belang van het Gouvernement en de bevolking mogelijk zijn, is in 1854 door het Indisch bestuur als beginsel aangenomen, om bij de te vernieuwen of te verlengen contracten te bedingen de levering van een be-paald aantal pikols van een bebe-paald standmonsters, met vrije beschikking over hetgeen meer zal worden geproduceerd, onverschillig of dat meerdere van betere hoedanigheid i s , dan het aan het Gouvernement te leveren product; zoomede om—gebruikmakende van de al verder door 'het opperbestuuf verleende magtiging, om aan de contractanten toe te zeggen, dat, nadat de grondslagen waarop later gecontracteerd zal worden zullen zijn vastgesteld, bü voorkeur met hen zal worden overeengekomen — voordeeliger stipulatien te bedingen, hetzij ten behoeve van het Gouvernement, door betaling van lagere prijzen, hetzij ten behoeve van de bevolking, door voordeeligere regeling van het plantloon. De directeur der cultures werd mitsdien uitgenoodigd om bij het behandelen van verzoeken tot vernieu-wing of verlenging van suikercontracten hierop te letten en in dien geest met de fabri-kanten te onderhandelen, met dien verstande, dat het vaste cijfer van leverantie aan het Gouvernement bij elk afzonderlijk contract een onderwerp van die onderhandeling zal moeten uitmaken, ten grondslag nemende de gemiddelde productie gedurende de drie laatste jaren. Sedert dien tijd zijn in onderscheidene suikercontraeten wijzigingen in bo-venstaanden zin tot stand gekomen.
De ondervolgende staat, welke ten vervolge strekt op de negenjarige opgave voor-komende in het Verslag van 1849 (pag. 189), geeft een vergelijkend overzigt van de uit-komsten der suikercultuur in de jaren 1849 tot en met 1854.
P de pikol suiker
aan het
Gedurende deze jaren was de opbrengst der in
Nederland geveilde suiker per pikol, Nederlandsch courant:
staat der indigo-cultuur in elke der acht residentien van J a v a , waar zij van gou=
30
vernementswege geschiedt, kan in bijzonderheden worden nagegaan in de aantooning, onder lit. N bij dit Verslag gevoegd.
Die aantooning doet rien dat in deze acht residenten tezamen, te weten in de Preanger regentschappen, Cheribon, Pekalongan, Bezoeki, Banjoemaas, Bagelen, Kadoe en Madioen, in 1854 bedroeg:
, , , • ,. . . 365 het getal fabriefcen , •
„ » huisgezinnen bij deze cultuur werkzaam 108,3o6 de uitgestrektheid der indigo-velden, in dat jaar gesneden, in bouws ,004021/
van 500 vierkante Ehijnlandsche roeden
de verkregen hoeveelheid indigo in Amsterdamsche ponden . . . . 657,986 idem gemiddeld per bouw
het gezamenlijk bedrag der door de planters genotene betaling. . . f 951,042 g. Q3 idem gemiddeld per huisgezin •
50:57 idem idem per bouw
de gezamenlijke kosten van den aan het Gouvernement geleverden indigo f 1,287,957:94 idem gemiddeld per Amsterdamsch pond
De uitkomsten van dit jaar waren niet gunstig. W a n t ofschoon er ruim 157 bouws meer gesneden werden dan in 1853, en het cijfer der indigo plantende huisgezinnen met 3970 was vermeerderd, werden in het geheel 15,379 pond en gemiddeld per bouw 2 pond minder dan in dat jaar verkregen, en ontving de bevolking gemiddeld per huisgezin f 0 : 6 8 minder dan destijds. . , , , , , .n 1n -A
Aan het Gouvernement kostte het pond gemiddeld f 0:10 minder. n ï t i m tt ï n e Felle droogte, bijzonder in de residentien Banjoemaas , Bagelen en Kadoe, en uitputting
der gronden? worden als de voornaamste oorzaken dezer vermindering opgegeven. Eeni-germate had daartoe, volgens deberigten, mede bijgedragen het stelen van indigo-bladeren door de planters zelven in Pekalongan, en het uitsterven .van een aantal heesters door in-secten in Banjoemaas. , . ,
Omtrent de ook in het vorig Verslag (pag. 144) vermelde proeven van bemesting der gronden, zegt de directeur der cultures het volgende:
. Het aanwenden van meststoffen heeft nog niet algemeen die uitkomsten gehad, welke men daarvan had mogen verwachten. Zoo is onder andere in de residentie Cheribon waargenomen, dat het gebruik van mest wormen en witte mieren doet opkomen, die üe indigo-plant beschadigen. De bemesting met guano is op de indigo-velden i n O Ü ~ ' Pekalongan en Madioen beproefd , doch mislukt. Eene nieuwe proefneming wordt _nernaald.
Alleen de gronden in de residentie Bagelen blijven tot heden door gewone bemesting goede
resultaten opleveren." . 1 Q-_ ,
„ D e plantloonen", zegt de directeur verder, „zijn dezelfde gebleven als m 1853; de uitkomsten hebben niet bewezen, dat de verhooging van 30 duiten per pond, aan de be-volking toegekend bij gouvernements-besluit van 6 November 1852, n » . 4 , benevens de
verhooging van 10 duiten per pond voor de dessa-hoofden (beshut van 6 November 1852 n«. 3 ) , eenigen vooruitgang bij de indigo-cultuur hebben te weeg gebragt. Zoolang deze cultuur voor de bevolking niet meer zal opleveren dan f 8:93 per huisgezin z o a l s in 1854 verkregen i s , mag niet worden verwacht, dat zij ooit eenige geneigdheid voor den indigo
Z a Df d i r e ï e u r getuigt overigens dat in de laatste jaren is getracht de indigo-cultuur voor de bevolking minder bezwarend te doen zijn. » Onder de vele bevelen , zegthij , » welke met dat doel gegeven zijn, kunnen hoofdzakelijk worden genoemd: de vermindering van ieders aanplant door vermeerdering der planters; het verhoogen van het plantloon; het toekennen van percenten aan de dessa-hoofden, het concentreren zooveel mogelijk der aanplantingen romdom de fabrieken." '• '
De achtervolgende staat geeft, ten vervolge op het Verslag van 1849 (pag. 190), een zesjarig overzigt van de uitkomsten dezer cultuur.
( 119 )
van den indigoaan het prijs waarop een
pond indigo
Gedurende deze jaren was de opbrengst van den in Nederland geveilden indigo, per
Amsterd. pond,