• No results found

Aansporingssysteem voor de bediener

5.1. De motor moet voorzien zijn van een aansporingssysteem voor de bediener dat gebaseerd is op een van de volgende principes:

5.1.1. een aansporingssysteem met twee fasen, namelijk eerst een lichte aansporing (beperking van de prestaties) en daarna een sterke aansporing (effectieve uitschakeling van de werking van de niet voor de weg bestemde mobiele machine);

5.1.2. een sterke-aansporingssysteem met één fase (effectieve uitschakeling van de werking van de niet voor de weg bestemde mobiele machine) dat wordt geactiveerd onder de in de punten 6.3.1, 7.3.1, 8.4.1 en 9.4.1 gespecificeerde omstandigheden voor de activering van een lichte-aansporingssysteem.

Indien de fabrikant ervoor kiest de motor uit te schakelen om aan het voorschrift voor sterke aansporing met één fase te voldoen, mag de aansporing in verband met een laag reagensniveau desgewenst onder de omstandigheden van punt 6.3.2 in plaats van onder die van punt 6.3.1 worden geactiveerd.

5.2. De motor mag worden voorzien van een middel om het aansporingssysteem voor de bediener uit te schakelen op voorwaarde dat het aan de voorschriften van punt 5.2.1 voldoet.

5.2.1 De motor mag worden voorzien van een middel om het aansporingssysteem voor de bediener tijdelijk uit te schakelen in een noodtoestand die door een nationale of regionale regering of door haar noodhulpdiensten of strijdkrachten is afgekondigd.

5.2.1.1 Wanneer een motor is voorzien van een middel om het aansporingssysteem voor de bediener tijdelijk uit te schakelen, moet aan alle volgende voorwaarden worden voldaan:

a) de uitschakeling van het aansporingssysteem door de bediener mag niet langer duren dan een werkingsperiode van 120 uur;

b) de activeringsmethode moet zodanig zijn ontworpen dat ongewilde activering wordt voorkomen, doordat een dubbele vrijwillige handeling vereist is, en duidelijk aangegeven zijn, met ten minste de waarschuwing "ALLEEN GEBRUIKEN IN NOODSITUATIES";

c) de uitschakeling moet automatisch ongedaan worden gemaakt als de 120 uur is verstreken en de bediener moet de uitschakeling handmatig ongedaan kunnen maken als de noodsituatie voorbij is;

d) als de werkingsperiode van 120 uur is verstreken, mag het niet meer mogelijk zijn het aansporingssysteem uit te schakelen, tenzij het uitschakelingsmiddel door het invoeren van een tijdelijke beveiligingscode van de fabrikant wordt gereset of de elektronische regeleenheid van de motor wordt geherconfigureerd door een gekwalificeerde onderhoudsmonteur, of een soortgelijk technische beveiliging die uniek is voor elke motor;

e) in een permanent elektronisch geheugen of tellers wordt opgeslagen hoe vaak en hoe lang het aansporingssysteem in totaal is uitgeschakeld en deze informatie mag niet opzettelijk gewist kunnen worden. De nationale inspectie-instanties moeten deze gegevens met een scanner kunnen uitlezen;

f) de fabrikant houdt een register bij van alle verzoeken om het middel om het aansporingssysteem voor de bediener tijdelijk uit te schakelen te resetten en stelt dit op verzoek ter beschikking van de Commissie of de nationale autoriteiten.

5.3. Lichte-aansporingssysteem

5.3.1. Het lichte-aansporingssysteem wordt geactiveerd nadat een van de in de punten 6.3.1, 7.3.1, 8.4.1 en 9.4.1 gespecificeerde omstandigheden zich heeft voorgedaan.

5.3.2. Het lichte-aansporingssysteem moet het maximaal beschikbare motorkoppel in het hele motortoerentalbereik tussen het toerental van het maximumkoppel en dat waarbij de regulateur ingrijpt, geleidelijk met ten minste 25 % verminderen zoals geïllustreerd in figuur 4.1. Het koppel moet met ten minste 1 % per minuut worden verminderd.

5.3.3. Er mogen andere aansporingsmaatregelen worden genomen waarvan aan de goedkeuringsinstantie is aangetoond dat ze hetzelfde of een groter intensiteitsniveau hebben.

Figuur 4.1

Schema van de koppelvermindering bij lichte aansporing

5.4. Sterke-aansporingssysteem

5.4.1. Het sterke-aansporingssysteem wordt geactiveerd nadat een van de in de punten 2.3.3.2, 6.3.2, 7.3.2, 8.4.2 en 9.4.2 gespecificeerde omstandigheden zich heeft voorgedaan.

5.4.2. Het sterke-aansporingssysteem moet het nuttige vermogen van de niet voor de weg bestemde mobiele machine reduceren tot een niveau dat hinderlijk genoeg is om de bediener ertoe aan te zetten een oplossing te vinden voor problemen in verband met de onderdelen 6 tot en met 9. De volgende strategieën zijn aanvaardbaar:

5.4.2.1. tussen het toerental van het maximumkoppel en dat waarbij de regulateur ingrijpt, wordt het motorkoppel van dat bij lichte aansporing in figuur 4.1 met ten minste 1 % per minuut geleidelijk verlaagd tot 50 % of minder van het maximumkoppel en voor motoren met variabel toerental wordt tegelijkertijd het motortoerental geleidelijk verlaagd tot 60 % of minder van het nominale toerental zoals geïllustreerd in figuur 4.2.

Figuur 4.2

Schema van de koppelvermindering bij sterke aansporing

5.4.2.2. Er mogen andere aansporingsmaatregelen worden genomen waarvan aan de goedkeuringsinstantie is aangetoond dat ze hetzelfde of een groter intensiteitsniveau hebben.

5.5. Om veiligheidsredenen en om een diagnose voor zelfreparatie mogelijk te maken, is het gebruik van een aansporingsblokkeerfunctie toegestaan om het volledige motorvermogen vrij te geven op voorwaarde dat zij:

a) niet langer dan dertig minuten actief is; en

b) beperkt is tot drie activeringen gedurende elke periode waarin het aansporingssysteem voor de bediener actief is.

5.6. Het aansporingssysteem voor de bediener wordt gedeactiveerd als niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor activering. Het mag niet automatisch worden gedeactiveerd zonder dat de oorzaak van de activering is weggenomen.

5.7. Details van de activerings- en deactiveringsprocedures van het aansporingssysteem voor de bediener zijn beschreven in onderdeel 11.

5.8. In het kader van de aanvraag voor EU-typegoedkeuring krachtens deze verordening toont de fabrikant overeenkomstig onderdeel 11 de werking van het aansporingssysteem voor de bediener aan.

6. Beschikbaarheid van reagens